Ongelukkig?
Noortje | 9 reacties | 06-11-2010| 15:30
Hoe hij heet, weet ik niet. Waar hij woont evenmin. Dat hij zo puur en zo onbevangen is, dat boeide mij. Boeit mij nog. Wat moet dat heerlijk zijn, om écht te reageren, zonder schroom, zonder angst voor afkeuring, of wat-dan-ook. In een bont gezelschap van gezellige mensen viel hij op. Hij liep dan hier, dan daar. Maakte een praatje met wie hij tegenkwam. Soms staarde hij naar het plafond. Wat zag hij daar toch? En verder ging de wandeling. We babbelden wat met elkaar. Niet goed begreep ik wat hij bedoelde, maar hij was zó geboeid door iets. Legde uit, wees naar dingen, legde weer uit. Wat een ijver.
Met elkaar zongen we. Psalmen en lofzangen. En geestelijke liederen. Wat mij betrof: met aangenaamheid in mijn hart. Zoals Paulus ons leerde. Heerlijk was het. Er werd uit Gods Woord gelezen, we baden met elkaar. Spraken ook met elkaar. Over God. We waren belangstellend naar elkaar.
Daar liep hij tussendoor. Tussen de gesprekken. Hij mengde zich erin. Ik hoorde iemand iets positiefs zeggen over "die ongelukkige jongen". Direct flitste het door me heen: ik wéét echt niet of hij wel zo ongelukkig is. Volgens de "algemene regels" (welke zijn dat?) is hij ánders. Maar ongelukkig? Zeker toen ik hem mee zag zingen trok ik dat woord sterk in twijfel.
Om hem zó te zien zingen, met hart en ziel en lichaam, vol overgave God groot makend. Armen, benen en stem gebruikend, wat was dát prachtig om te zien. Nee, ik kon niet horen of hij de goede wijs had. En of hij de woorden goed uitsprak. Maar dat was ook totaal niet belangrijk. Als je zó kunt, zó durft zingen, zó onbevangen, zó puur, ben je dan óngelukkig? Ik schoot vol bij het zien van zijn zingen. Wat moet God blij zijn met deze jongen, dacht ik.
Zijn ouders waren er ook. Nee, ik ken hen niet. 'k Weet niet eens hoe ze heten en waar ze wonen. Na afloop liep ik even naar hen toe. "Wat hebt u een prachtige zoon," zei ik. Zo mooi om te zien hoe de gezichten van de ouders gingen stralen. En om te horen wat ze vertelden over hun zoon. Dat hij niet goed mee kan zingen, maar de verzen uit zijn hoofd kent. Hoe hij eens, onverwacht, zijn ouders diep ontroerde en grote blijdschap gaf, door júíst die ene regel duidelijk mee te zingen, dat ook hij gered is door Jezus. De ouders stráálden toen ze het me vertelden.
Blij was ik, dat ik hen even sprak. De zorg voor hun zoon, die ze niet ontkenden, is gemengd met grote vreugde. Ik weet niet of ik het écht begrijpen kan, want mijn situatie is anders. Maar ik voel er wél wat van mee. "Ongelukkig?" dacht ik nog. Nee! Dát is geen vraag meer.
Hoe je op déze manier een getuigenis bent voor je omgeving, lieve jongen, daar kan ik nog véél van leren.
God heeft met ieder een plan. ZIJN plan.
En als je dit zo leest word je weer helemaal warm van Gods trouwe zorg voro Zijn schepselen. Wie of wat het ook is...
Het doet mij helemaal niets meer of minder om iemand met downsyndroom te zien zingen, dan bijvoorbeeld een opa, oma, kind, vader, moeder enz.. Van ieder mens valt iets te leren.
Mensen met downsyndroom kunnen misschien niet in de volwassenwereld volledig meedraaien, maar in hun eigen wereld bestaat óók geluk én ongeluk op hun eigen manier. Zij beleven het alleen misschien anders, meer onbevangen, dát vind ik wel een mooi woord.
“Als je zó kunt, zó durft zingen, zó onbevangen, zó puur, ben je dan óngelukkig? Ik schoot vol bij het zien van zijn zingen. Wat moet God blij zijn met deze jongen, dacht ik”
Prima om zo te schrijven, maar God is niet méér of minder gelukkig met deze jongen als met jou of mij en dáárom roept het dus wat weerzin bij me op.
Leg dat eens uit als je wil, want nu volg ik je even niet meer?
Laat ik voordat je reageert dit er nog even aan toevoegen, anders worden mijn woorden wellicht uit z’n verband gerukt. Ik heb – in tegenstelling tot Alpha – eigenlijk niet zo’n moeite met de schrijfstijl, het is iets anders wat weerzin oproept.
Jij praat over géén volwaardig leven en dat Noortje dat letterlijk anders ziet. Door deze column van Noortje krijg ik dus júist de indruk dat het andersom is. Voor mij zijn het volwaardige mensen, met geluk en ongeluk op hun eigen (onbevangen) wijze. Dat betekent dat ik ze ook op volwaardige wijze behandel.
In onze plaatselijke supermarkt werken veel mensen met downsyndroom of ander geestelijke handicap. Het valt mij meermalen op dat deze mensen het ‘geweldig’ vinden om zomaar even te knuffelen, of op andere wijze lichamelijk contact te zoeken. Ik heb daar moeite mee en reageer daar op: “niet doen, dat vind ik niet prettig” Soms krijg ik dan wel eens zo’n blik van begeleiders; ‘ja maar..’ Sorry, maar wij houden dat zelf in stand door er om te lachen, dan gaan ze het ‘ongewone’ ‘gewoon’ vinden.
Ik zie heel vaak om mij heen gebeuren dat er om wordt gelachen, hij is zo lief en dan denk ik: dit zijn óók volwaardige mensen, laten we ze dan óók volwaardig behandelen. Als iemand zonder downsyndroom mij spontaan om de nek vliegt, reageer ik ook niet lachend, maar sommeer ik hem dat niet te doen. Het is maar net in welke vorm je volwaardigheid wil zien. Het is zomaar een voorbeeld en deze column legt daar wat mij betreft juist de nadruk op dat ‘ongewoon’ ook ‘gewoon’ is, waardoor ik juist weer dat ‘ongewone’ ga zien. Volg je me nog?
Door de nadruk die Noortje dus nu legt op zijn níet ongelukkige leven, krijg ik júist de indruk dat hij geen volwaardig persoon is. Dat God hem juist méér lief heeft omdat hij onvolwaardig is.
Ik zeg: God heeft jou of mij niet meer of minder lief, we zijn allemaal hetzelfde, kennen allemaal liefde en leed en daar doet het downsyndroom helemaal niets aan af!
"...deze column legt daar wat mij betreft juist de nadruk op dat ‘ongewoon’ ook ‘gewoon’ is, waardoor ik juist weer dat ‘ongewone’ ga zien", zeg Annet. Daar kan ik me wel in vinden. En dat wordt bij wel versterkt door de toon, al kan ik het even niet anders benoemen dan 'zoet'.